Wijnproevers veroorloven zich nogal eens allerlei dichterlijke vrijheden. Zo was er ooit ook iemand die de geur van een wijn omschreef als de neus van de wijn. En zowaar, de uitdrukking beklijfde ook nog! Dus als iemand zegt dat een wijn een enorme neus heeft, bedoelt hij dat de wijn een hele sterke neus heeft. En als hij zegt dat hij aardbeien in de neus heeft, bedoelt hij dat de wijn ruikt naar aardbeien. Het is zelfs zo dat de meeste wijnproevers het woord geur zelden gebruiken om te omschrijven hoe een wijn ruikt. Het woord geur heeft namelijk een negatieve bijklank. Wijnproevers praten liever over de neus of het aroma van een wijn. Soms gebruiken ze ook wel het woord bouquet, hoewel dat woord steeds meer uit de mode lijkt te raken.

Zoetfruitig
Beginnende wijnproevers omschrijven droge wijnen soms als zoet, omdat ze fruitigheid verwarren met zoetheid. Een wijn is fruitig wanneer hij ruikt en smaakt naar fruit. Fruitigheid ruik je met je neus, en in je mond ‘ruik’ je dat via de opening achter in de mond. Of een wijn zoet is neem je daarentegen waar met je tong. Wanneer je op dit punt twijfels hebt, houd dan je neus dicht wanner je wijn proeft. Als de wijn dan echt zoet is, kun je die zoetheid proeven zondar dat je fruitigheid ruikt.

Ondergronds

De bodem waarop wijnstokken groeien is mede bepalend voor de kwaliteit van de wijn. Als één element in de bodem overheerst, zal dit element ook het karakter van de wijn bepalen. Meestal geven kalkgronden wijnen met finesse en een fijn boeket en van kiezelgronden komen fijne, lichte wijnen. Kleigronden geven stevige wijnen met veel kleur en alcohol. Zandgronden zorgen voor soepele, lichte wijnen.

Glasgoed
Bij een goed wijnglas moet de kelk van het glas zeer dun, volkomen helder en niet gekleurd zijn. Verder moet de steel lang genoeg zijn en moet het glas stevig staan. De vorm en de maat van het glas zijn bepalend voor de smaak: de bovenrand van de kelk moet licht naar binnen gebogen zijn, zodat u de wijn kunt walsen en de geuren behouden blijven. Het glas mag slechts tot de helft, of hooguit tot tweederde worden gevuld. Witte wijn wordt in een kleiner glas geschonken dan rode. Bourgognewijn heeft graag een groot kelkvormig glas.

Kaaskop

De regel dat kaas en rode wijn bij elkaar horen, gaat lang niet altijd op: dikwijls harmonieert witte wijn beter met kaas dan rode. Fruitige, lichtrode wijnen passen zich goed bij kaas aan. Stevige rode wijnen blijven slechts uitzonderlijk overeind bij aromatische kazen. Probeer eens een riesling of witte bourgogne bij jonge en gerijpte kazen of chablis (een witte bourgogne van Chardonnay) of een vin jaune bij halfharde kazen. Droge champagne of schuimwijn doet het goed bij verse geitenkaas of zachte schimmelkazen, zoete witte wijnen met een goed zuurgehalte harmoniëren met blauwschimmelkazen.